6. De bloemkwekerij
‘Mijn vader had een kleine bloemkwekerij in Velp, vlak bij de grote stad, midden in het dorp, maar van alle kanten omgeven door hoge haagbeuken waarin braam groeide. Aan één zijde grensde zijn idyllische bedrijf aan de katholieke begraafplaats. Een enorm Christusbeeld, gedeeltelijk overhuifd door een treurberk, stak boven de heg uit. Als jongen mikte ik vanaf de waterbak, die aan het middenpad lag, op het treurende beeld met een katapult en ik heb me wel eens verbeeld dat ik van dat gemartelde gelaat stukjes traan heb afgeschoten.’
U leest hierover in mijn debuut Nachtschade, in het verhaal Witte chrysanten.
‘Een breed pad naast ons huis voerde naar de kwekerij, waar de broeikassen lagen. Het pad kwam na een bocht uit op de deftige Schonenbergsingel. Veel bewoners daar namen het Siebelinkpaadje en waren zo sneller in het centrum. Mijn vader vond dat goed.’
‘Na de dood van mijn vader in 1971 is de kwekerij met opstal verkocht. Ik zocht mijn moeder elke dag op. Bij mooi weer zaten we buiten, met de rug naar de oude kwekerij, die na het faillissement en vaders dood in een opslagplaats voor autobanden was veranderd.’
U kunt hier meer over lezen in Hartje zomer (1991).