1. Stoomgemaal De Volharding

De overkant van de rivier is een roman over de aaneenschakeling der dingen. Het boek is in 1991 onderscheiden met de F. Bordewijk Prijs.

Frans de Rover in Vrij Nederland: ‘Met deze roman heeft Siebelink in zijn oeuvre een punt bereikt, dat men zou kunnen vragen: En wat nu nog?’

Doeschka Meijsing in Elsevier: ‘Daarbij is Siebelink iemand die het landschap aan de rivier prachtig kan beschrijven: het veerhuis, de feesten, de begrafenissen. Alles is mooi en vol heimwee.’

Foto: Johanna Speltie

2. Zicht op oude bedijkingen, veerweg en veerhuis

Zicht op oude bedijkingen, veerweg en veerhuis, gezien vanaf stoomgemaal De Volharding. De roman opent met deze zin: ‘De tram die middag in 1906 vervoerde twee passagiers.’ Het avontuur voor de lezer begint. Eén van de twee vraagt de conducteur de weg naar het Bahrse voetveer. ‘U volgt het pad onder de bomen. Voorbij het kasteel (Biljoen) begint de veerweg. Na een tijdje passeert u een stoomgemaal dat ‘De Volharding’ heet, dan zit u al in het vlakke land, de weg daalt, maakt scherpe bochten, stijgt ineens en onverwachts ziet u het veerhuis.’

Foto: Johanna Speltie

3. Het veerhuis

‘De rentmeester van het kasteel ging jullie voor door het huis. Je rilde van spanning, je zou een warme jas willen aantrekken, terug naar buiten gaan, waar de zon lekker scheen. (…) Ze liepen weer naar buiten, om het oude veerhuis heen, dat al een tijdje leegstond en door de eigenaar van het kasteel te koop was aangeboden, plus de veerrechten.’

Foto: Johanna Speltie

4. Boerderij

De boerderij waar Hanna, de hoofdfiguur uit De overkant van de rivier, werd geboren.

‘In het midden van de achttiende eeuw trokken de voorvaders van wie er nu wonen daar heen en vestigden zich in die verloren hoek, aan de graswal, een diluviale opstuiking, zomaar in het vlakke land, die nog door geen geleerde verklaard is. Langs de graswal liep een brede wetering. Het was het eindpunt van de aarde. Er was geen weg naar toe en er voerde geen weg verder. Sinds die tijd staan daar drie boerderijen, van vrijwel gelijke vorm, op zo’n tien kilometer van Bahr. De boerderijen hebben alle gebeeldhouwde balken. De middelste heeft nog een schoorsteen van marmer. Die boerderij stond leeg.’

5. Achterzijde van de boerderij

Achterzijde van de boerderij. De middelste deur gaf toegang tot de deel, de buitenste tot de stallen.

‘Ik ga niet dood’, zei Hanna.
‘Pas op, val maar niet en wrijf niet zo in je ogen!’
‘Mama, ik ga niet dood’, herhaalde Hanna, koppig en heel zacht.
De sneeuw joeg om hun oren en niemand hoorde haar.

Foto: Johanna Speltie

6. Schuur voor landbouwmachines

Schuur voor landbouwmachines. Hier staat Hanna als ze hoort dat haar buurmeisje Lea Pitlo is gestorven. De Pitlo’s woonden op boerderij De Kijkover, een middeleeuwse uitkijkpost toen de bedding van de rivier anders liep.

‘Pittige laarsjes, en lekker op de groei, zoals mama altijd zei, zodat je lekker twee maten over had voor viltzolen en een dubbel paar sokken. Je rode laarsjes. Je schoollaarsjes! Je zou ze nog eens moeten horen Hanna… Piep, knars, krak… Alsof ze wilden zeggen: Doorlopen, waag het niet uit te rusten, want het is verschrikkelijk koud en de wind tilt de hemel op als een zeil.’

Foto: Johanna Speltie