1. Bar-Tabac.
‘Médan had een Bar-Tabac, een bakker en een kruidenier. De slager en visboer kwamen twee keer per week uit het nabijgelegen Villennes-sur-Seine langs.’
‘Médan had een Bar-Tabac, een bakker en een kruidenier. De slager en visboer kwamen twee keer per week uit het nabijgelegen Villennes-sur-Seine langs.’
‘Van een onverwachte erfenis kon Zola’s gastenverblijf gekocht worden. Er lag een smalle reep grond bij met oude appelbomen, die evenwijdig aan Zola’s tuin, tot aan de Seine liep. Een van de eilanden in de rivier was eigendom van Simon en Martha Aardewijn. Op het eiland stond een eenvoudig ingericht strandpaviljoen, vaak door Cézanne geschilderd.’
‘Van een onverwachte erfenis kon Zola’s gastenverblijf gekocht worden. Er lag een smalle reep grond bij met oude appelbomen, die evenwijdig aan Zola’s tuin, tot aan de Seine liep. Een van de eilanden in de rivier was eigendom van Simon en Martha Aardewijn. Op het eiland stond een eenvoudig ingericht strandpaviljoen, vaak door Cézanne geschilderd.’
‘Sinds kort zat Simon vanaf ’s avonds tien uur tot het licht werd in Zola’s werkkamer. Nulla dies sine linea. Geen dag zonder regel. Dat stond gegraveerd op het donkergele damast boven de schoorsteenmantel.’
Huysmans’ vermaarde brevier van de decadentie.
‘Simon opende de deur van een donker, raamloos tussenvertrek, deed het licht aan. Op een tafelkleedje van zwart velours lag ‘A Rebours’, gesloten. Het was het enige boek in het hele vertrek. De muren waren met donker oranje linnen bekleed, met een imprint van blauwe seringen. Rein Berkhout leek gehypnotiseerd, staarde naar de roman, bleekgeel, onder het zachte licht.’
J.-K. Huysmans, bekeerd. Portret door Raffaelli.
‘Heer, heb medelijden met de christen die twijfelt, met de ongelovige die zou willen geloven, met de galeislaaf van het leven die alleen scheep gaat, in de nacht, onder een firmament dat niet meer wordt verlicht door de vertroostende bakens van de oude hoop!’ ( slotzin van de roman, vertaling J.S.)
‘Via de steil oplopende ingang reed hij de met hoge hekken omringde parking van Porte d’Auteuil op. De bewaker riep vanuit zijn schildwachthuisje:
‘Bonjour, monsieur Vinterre.’ Simon parkeerde zijn bordeauxrode DS, pakte zijn tas, sloot de auto af en liep op de uitgang toe.’
De Eiffeltoren in aanbouw op het Champ-de-Mars, in 1898, voor de Wereldtentoonstelling in 1900.
‘Simon had zijn vaste plaats aan de lange middentafel van de studiezaal (…) Hij moest zich beheersen zijn werk niet te onderbreken om de metro naar Strasbourg-St.Denis te nemen. Hij vermande zich, sloot zich af van de verleiding door omhoog te staren naar de fabelachtige ijzerconstructie van deze zaal. Huysmans had hier aan zijn geruchtmakende roman gewerkt (nog niet wetend dat het een cultboek zou worden), het interieur geprezen, er een imponerend kerkschip in gezien. Maar de Eiffeltoren had hij, later in commentaren, onthutsend lelijk gevonden: een bouwsteigerachtig geval waarmee de antieke siersmeedkunst een gevoelige klap was toegebracht.’
‘Vanuit zijn appartement keek Jean-Paul Sartre uit over de Place St. Germain-des-Prés, met onder meer zijn geliefde brasserie, zo prominent in zijn werk en leven aanwezig.’
‘Simon keek onwillekeurig naar het smalle balkon van fijn filigraan smeedwerk, op de derde verdieping boven dit terras. Sartre woonde er met zijn moeder op nummer 42 van de rue Bonaparte. Hoe vaak was hij op dat balkon niet gefotografeerd, in zijn ruim vallende colbert, de hand nonchalant op het hekwerk, de eeuwige sigaret tussen zijn lippen, het ene blinde oog, de dikke brillenglazen (…)’
‘De erfenis was zo groot dat Martha in Parijs, in de rue Jacob, 12, een antiquarische poeziewinkel kon beginnen. Toen Elsa in Parijs een vaste baan kreeg als lerares Engels aan de internationale school aan de rue Raspail , besloot Martha, na ruim vijf jaar, met hartzeer, haar zaak op te geven. Hun dochter betrok de voormalige winkel.’
(In dit pand zat ooit de vermaarde boekwinkel ‘Chez Durtal’, gespecialiseerd in de literatuur van de symbolisten. Bij hem schaft Simon zich de uiterst zeldzame eerste druk, in de gele Fasquelle uitgave, van ‘A Rebours’ aan. Op de lampenkap staat een tekst uit de roman.)
‘Een batterij obers stond bij de ingang van Lipp. Het was nog erg stil. De obers zouden het druk krijgen. Hun favoriete plaats, boven, aan het raam, was nog onbezet. Simon en Elsa gingen aan de piepkleine tafel tegenover elkaar zitten. Het eten werd opgediend, snel en met zwier. Drie obers aan hun tafel. De zuurkool was geraffineerd bereid. Geen plak ham of worstje dat niet anders gekruid was, anders prikkelde. Zij schepte op. De Brasserie liep vol, als op een geheim signaal. Het was hier of volkomen leeg af afgeladen vol.’
‘Simon zei dat hij graag in ‘Le Procope’ kwam. Dichter bij de Franse Revolutie kon je niet komen. Op de eerste etage van het oudste eethuis in Parijs stond de tafel waarin Robespierre tijdens een vlammende rede een diepe barst geslagen had.’ ‘In mij is ook een omwenteling gaande,’ zei Judith. ‘Ik voel de Revolutie in mijn buik.’
‘Simon dwaalde door het park, luisterde naar de ver verwijderde stemmen van de kinderen bij het Grand Bassin, gedempt door de afstand. Het was meer een zacht gonzen dat hij hoorde. Hij voelde zich in een vreemde staat van alarm zonder precies de oorzaak ervan te kennen.
Daarna haastte hij zich naar de uitgang, nam een slok water bij het fonteintje.”
‘Simon liep de rue de l’Odéon af, deze zachte bewolkte dag. Maar nog voor hij bij de place de l’Odéon was en in de verte de arcaden van het Odéontheater zag, kwam de zon door. Boven hem losten de wolken op en verscheen het bleke blauw van de Parijse hemel. Hij passeerde hotel ‘Le Philosophe.’
‘Ontspannen genietend van het geelgepofte, zoete kastanjevlees keek Simon naar het woeste, roestkleurige beeld van Danton. Diens woonhuis had tijdens de Franse Revolutie op de plaats van dit tomeloze beeld gestaan. Marat woonde hier ook vlakbij, in de rue de l’Ecole de Médicine waar Charlotte Corday hem in zijn bad ombracht.’
‘Ongelooflijk. Martha, bij de oversteekplaats, gevat in de drukte, in het schelle licht. Judith kon er elk moment aankomen. Hij had met haar afgesproken bij de ingang van het Luxembourg. Martha bekeek de affiches. Ze had onlangs gemopperd dat ze zo weinig uitgingen. Hij had haar herinnerd aan ‘Madame Butterfly’ dat ze in de Opéra Garnier hadden gezien.
‘In de bibliotheek kon hij zich die middag moeilijk concentreren. Simon keek de immense, ovale zaal in, begon de leeslampen van opalineglas te tellen die een romig licht op de tafels wierpen.’
‘Eenmaal buiten rende hij naar de metro Odéon, nam lijn vier, met als eindpunt Porte Clignancourt, en stapte uit in Strasbourg-St.Denis. Hij kwam bovengronds bij de altijd indrukwekkende Porte St. Denis. Opkijkend tegen de hoge triomfpoort had hij bij zichzelf herhaald: ‘Nee, nee en nog eens nee. Ik ben niet verliefd.’
‘Martha had koorrepetitie in de Madeleine kerk en reed ’s morgens al met hem mee naar Parijs. Vanavond laat zouden ze samen terugkeren naar Médan.’